'Wat mij betreft mag het vandaag afgelopen zijn...' Meneer B.zit voor het raam van zijn kleine kamer op de vijfde verdieping van het verzorgingstehuis. Veel is er buiten niet te zien op deze regenachtige dag. Door de druppels op het raam kan je nog net zien hoe heel in de verte vliegtuigen opstijgen van Schiphol en al snel verdwijnen in de dikke, grijze wolken die zwaar zijn van de regen die nog moet vallen. Meneer B. woont hier nu een half jaar. 

'Zes maanden...' zucht hij ' en nu wil ik dood. Er gaat geen dag voorbij dat ik niet....' Heel even kijkt hij opzij naar mij. 

'Nee, laat eigenlijk maar...' zegt hij dan en kijkt weer naar buiten. 'Dat u niet 'wat'?' vraag ik. Weer kijkt hij opzij naar mij. Dan haalt hij zijn schouders op en kijkt naar buiten. Hij wijst op de plek waar de vliegtuigen vandaan komen. 

'Dat gaat maar door... de hele dag... stijgen, dalen, stijgen, dalen... veel meer dan dat gebeurt er hier niet. Ik zit er de hele dag maar wat naar te staren... maar zien doe ik het al lang niet meer, niet echt....' Even zwijgt hij en kijkt naar de grond. 

'Dit is het, meer gaat er niet meer gebeuren, ik ga nergens meer heen..... ik ga hier weg tussen zes planken, dit is mijn eindstation...' 

 

Dan zegt hij zacht -'Elke ochtend word ik wakker en het eerste dat ik denk, elke dag weer, is 'ik spring gewoon..' . Ik heb een balkon, ik zit op vijf hoog, het enige wat ik nodig heb is lef, heel even maar, dan is het voorbij...' Hij wijst naar de balkondeur.

'Maar ik heb geen lef, zelfs niet heel even...dus zit ik hier, naar vliegtuigen te kijken die stijgen, dalen, stijgen, dalen...

Soms komt m'n zoon langs. Maar dat is niet vaak, hij heeft het druk en daarbij zit hij midden in een scheiding. Dan zit je niet te wachten op een oude vader die niks meer kan...' 

Meneer B. staat langzaam op uit zijn stoel. Hij is stram en blijft in dezelfde houding staan als waarin hij zojuist zat, gehoekt, gebogen. Hij houdt zich vast aan de muur terwijl zijn pantoffels voetje voor voetje naar het kleine keukentje schuiven. 

'Hij neemt me mee naar de vergadering van de voetbalclub..me zoon.... nog vier, vijf, zes...' Hij wijst met zijn vinger naar de maandkalender aan de muur en telt de dagen tot de dag met de rode cirkel ' .... nog zes dagen...dan is het zo ver. Ik was vroeger voorzitter weet u... voor de bloeding...nu mag ik blij zijn als ik een avondje mee mag naar de vergadering. Daar moet ik mijn mond houden en aan de kant zitten. Ik was voorzitter vroeger.... Ze zijn heel aardig hoor, en ze bedoelen het goed... maar ik heb daar geen nut meer.... Ik heb sowieso geen nut... voor niemand meer....wat mij betreft mag het vandaag afgelopen zijn...koffie?' 

Ik geef meneer B. een van de boeken die we hebben meegenomen om weg te kunnen geven. Boeken over de geschiedenis van Haarlem. Dat leek ons een aardig conversatiestuk. Zo hadden we het bedacht. Nu lijkt het potsierlijk en laf, een zoenoffer van iemand die wél een leven heeft. 

Meneer B. schenkt de koffie in een mok. Zijn hand trilt en niet meer dan de helft van de koffie die hij giet komt in de mok terecht. 

'Klotezooi...' hoor ik hem mompelen. Als hij mij de koffie aangeeft zie ik dat zijn ogen vochtig zijn. Hij kijkt me niet aan en wendt zijn hoofd af als hij ziet dat ik naar hem kijk. We drinken de bittere koffie en we zwijgen. Ik weet niet goed wat te zeggen en vecht tegen de tranen die zich dapper en volhardend een weg naar buiten proberen te banen vanaf het moment dat ik de zwart-wit foto van een stralend jong stel op de buffetkast zag staan. Zij geeft hem een zoen op zijn wang, een mooie jonge vrouw met een baby op haar arm. Hij draagt een kleine jongen op zijn schouders. De jongen houdt zich vast aan twee plukken haar en hij lacht ,net als zijn vader. Is dit de zoon die het te druk heeft? Is zij overleden? Waar is het andere kind? Ik durf het niet te vragen, het risico dat het antwoord verdrietiger is dan wij beiden aankunnen is te groot. 

We nemen afscheid. 'Vindt u het leuk als ik nog eens lang kom? vraag ik. Hij schudt zijn hoofd. 

'Niet nodig' zegt hij ' u heeft het druk genoeg en ik red me wel...' Ik loop weg, de gang in en draai me bij de lift nog een keer om. Meneer B. staat bij de deur van zijn kamer en steekt zijn hand op. Dan verdwijnt hij in zijn kamer. Door het raam naast de lift zie ik hoe een vliegtuig verdwijnt in de wolken.